Al vanaf de geboorte communiceert een kind. Eerst door te huilen, wat vlak na de geboorte zonder opzet gebeurt. Hierin ontwikkelen zich langzamerhand steeds meer variaties, afhankelijk van de behoefte van het kind. Ouders beginnen deze variaties te herkennen, en hierop te reageren. Zo ontstaat de eerste communicatie. Dit is op latere leeftijd belangrijk voor de taal- en spraakontwikkeling.
Leren luisteren Een belangrijk deel voor het leren spreken is het leren luisteren. Luisteren betekent gericht aandacht hebben voor een bepaald geluid, leren waar het geluid vandaan komt, wat het betekent en wat het veroorzaakt. Hierdoor is het veel meer dan alleen horen. Door te luisteren leren baby's verschillende geluiden van elkaar te onderscheiden.
Al voor de geboorte is het gehoororgaan van de baby ontwikkeld. Hierdoor heeft de baby ervaring met het horen van de stem van de moeder en andere geluiden. Deze geluiden klinken in de baarmoeder wel anders, maar toch heeft een baby al vanaf de geboorte een voorkeur om te luisteren naar stemmen (met name die van de moeder).
Je kan het luisteren stimuleren door met kinderen te praten, maar ook door ze in een rustige omgeving te laten spelen met geluidmakend speelgoed.
Fasen in het eerste jaar van de taalontwikkeling: - De eerste fase is het huilen in de eerste 6 weken.
- De tweede fase (vanaf de eerste 6 weken tot ongeveer 20 weken) wordt het vocaliseren genoemd. Al vroeg ontwikkelt het taalgevoel zich door geluidjes te maken. Deze eerste geluidjes ontstaan toevallig. Als eerste zijn het geluidjes die lijken op “aa”, “oo” en “eu”. Tijdens deze fase krijgt je kindje steeds meer aandacht voor het gezicht van volwassenen. Daarnaast treedt in deze fase de sociale glimlach van een baby op, welke op een gegeven moment bewust opgeroepen kan worden. Ook wordt er gecommuniceerd door middel van oogcontact, mimiek, gebaren, aanraken, geur en smaak.
- De derde fase is het zogenaamde vocaal spel. Deze duurt ongeveer van 4 tot 6 maanden. Er is meer variatie in de geluiden omdat het kind meer met de mondstanden begint te experimenteren.
- Vanaf 7 maanden begint de vierde en laatste fase van dit jaar, het brabbelen. Hierin maakt een kind een opeenvolging van dezelfde of bijna dezelfde lettergrepen. Denk hierbij aan “ba-ba-ba” en “mam-mam-mam”. Dit is in het begin niet taalspecifiek. Wereldwijd worden door kinderen dezelfde klankcombinaties gebruikt. Heel geleidelijk vallen de klanken af die een kind in de omgeving niet hoort. Rond 9 maanden tonen kinderen een voorkeur voor klankcombinaties en patronen die specifiek zijn voor de taal van de omgeving.
Van zes maanden tot aan het eind van het eerste jaar worden kinderen zich steeds meer bewust dat bepaalde gedragingen, geluiden, gebaren en uiteindelijk de eerste woordjes gebruikt kunnen worden om communicatieve doelen te bereiken. Aan het einde van het eerste levensjaar zijn de meeste kinderen in staat de meeste klanken van een taal goed uit te spreken. Dit ontwikkelt zich na het eerste jaar steeds verder en aan het einde van het derde levensjaar zijn veel kinderen in staat de meeste klanken en klankcombinaties goed uit te spreken. Al blijven sommige combinaties moelijk. Denk bijvoorbeeld aan de S en de R. Deze zijn voor veel kinderen moeilijk. Deze vragen zelfs zoveel van de mondmotoriek dat ze moeilijk blijven tot aan het vijfde of zesde levens jaar. Tot die tijd wordt de S vaak slissend uitgesproken en de R vervangen door de L, W of J of soms zelfs helemaal weggelaten.
Begrijpen
Rond de twaalfde maand ontdekt een kind dat bij alles wat het ziet, hoort en ervaart, een bepaald woord hoort. Ze willen dan ook vaak weten wat dit woord is en zullen dit vragen door te wijzen of een geluid te maken. Hierdoor bouwen kinderen langzamerhand een uitgebreide woordenschat op, die nodig is om de taal te begrijpen. Zodra ze deze woorden gaan begrijpen, zullen kinderen ook zelf gaan proberen de woorden te gebruiken. Hier gaat een periode aan vooraf waarin ze de klanken aan elkaar rijgen met een goede woord- en zinsmelodie, zodat brabbelen steeds meer gaat lijken op spreken. De grens tussen brabbelen en spreken is vaak moeilijk te onderscheiden.
Eerste woordje
Het eerste woordje komt meestal tussen de 13 en 18 maanden. Steeds meer krijgen kinderen inzicht in het taalstysteem. De mate waarin kinderen de taal leren begrijpen is afhankelijk van de mate waarin kinderen kunnen luisteren en de ouders met hun kinderen lezen en spreken. Zo leren jonge kinderen het meeste van ouders die langzaam en duidelijk spreken waarbij eenvoudige zinnen gebruikt worden en deze veel herhaald worden.
Na de woordjes volgen de zinnetjes. De ontwikkeling hiervan is in verschillende stadia aan te geven:
- 1-woord zinnen. Een kind probeert met 1 woord zich uit te drukken als ware het een hele zin.
- 2-woord zinnen. Deze komen gemiddeld tussen de 18 en 24 maanden.
- Meer-woord zinnen. Deze gaan steeds meer lijken op de zinnen die wij als volwassenen ook gebruiken. Tot die tijd is het samen met je kind ontdekken wat het bedoelt en genieten van de vreemde zinsopbouwen, woorden, klanken en combinaties die het kan maken.
Geschreven voor Babybytes door L. Ward, werkzaam als gecertificeerd intensive care neonataal verpleegkundige.